‘Halverwege de jaren negentig bezocht ik Kameroen voor het eerst. De laatste jaren ga ik er elk jaar twee keer heen met toenemende interesse en plezier. Kameroen vind ik een bijzonder inspirerend, avontuurlijk land.
Het is echt een Afrikaans land: vochtig warm, donkere mensen, ‘s nachts gevaarlijk in de grote steden, ontelbare taxi’s, brommers, stoffige of juist hele natte wegen, rood zand, lustige tropische natuur, maar ook prachtige berggebieden, zelfs woestijn en vooral veel mensen die niets doen: achter een stapeltje sinaasappelen, hangend over de brommer… In wat ik zie en ervaar, maar ook in de gesprekken die ik heb met deze vriendelijke mensen, lijden ze in de eerste plaats aan het gebrek aan werk. De kern van waaruit zij zelf hun levens kunnen vormgeven wordt gevormd door werk. Ze hebben er veel voor over om te werken. Zo zijn mensen langdurig van hun gezin gescheiden doordat werk hen naar een andere stad heeft gebracht.
Het opzetten van duurzame economische activiteiten is niet gemakkelijk. Het ontbreekt de mensen vaak aan beginkapitaal en aan het vermogen om te plannen. Dat laatste is een kant die beslist bij Afrikanen hoort – de andere kant van het vermogen om van dag tot dag te kunnen leven – en die verder gaat dan onwil. Tegelijkertijd is er een gretigheid om te leren en is het land zwanger van de wens meer te doen.
Op de tweede plaats is er een bepaald soort eenzaamheid, die gek genoeg bestaat naast het ontspannen samen kunnen zijn met anderen en de sterke familieband. Omdat bijna iedereen vecht voor zijn eerste levensbehoefte, is men sterk gericht op zichzelf en ontstaan er maar moeizaam goede samenwerkingsverbanden. Wie kan je echt vertrouwen?
In de tijd dat ik er was heb ik vele ontroerende en persoonlijke gesprekken gehad. Intussen heb ik een stukje land in Kribi gekocht en ben ik samen met mijn Kameroense vriend Edouard een bar/restaurant aan het bouwen die hij gaat runnen.
Een artikel in het AD van 8 mei 2012 geeft een mooi beeld.